Iedereen haast zich. Een auto glipt uit de file, rijdt over het
gras en keert om, een fietser probeert het trappenhuis

van de volgende flat in te fietsen zonder af te stappen, een
kind holt voor een groepje uit. Op tijd voor

de wedstrijd, op tijd voor de volgende bui, op tijd voor niets
en op tijd voor het eten. Alles wordt vanuit

de boomhut relatief, iedereen even groot of klein en alleen
de bijna zwarte lucht dreigend. Het waaien

begint, een plastic zak in een boom, een jurk boven de billen,
een struikelend kind, een deur die dichtklapt.

De eerste druppels, dan loodrechte banen die kletteren, een
zee van water, de schoenen doorweekt, een vrouw

probeert haar boodschappen van de fiets te tillen, de tas scheurt.
In het rozenperk haar rantsoen en de hond van de buren.