De rijmloze vriend bouwt af, thee in plaats van koffie, twee
keer in plaats van elke maandag, de maand is zo

om, het leven ook, en het doel van de vriendschap of het nut
is betwistbaar. Mij hoor je niet. Hij kijkt uit

het raam en zucht of hij verschuift zijn dingen op tafel en
kijkt naar zijn handen, hij heeft erover nagedacht,

zegt hij, onderweg op de fiets, hoe hij het zal brengen. Maar
dat is het nu juist, vrienden zouden daar niet

over na hoeven denken. Heb ik vandaag geen koekje? Heel
even voel ik me ontslagen van welke verplichting

dan ook, schuldig vanwege dat rijm, waanzinnig vrij vanwege
die maandagen maar toch ook oneindig ver van wat

voor gevoel dan ook. Alsof ik opeens niet meer elke morgen
hoef te schrijven en elk woord moet tellen.