Heb ik je verteld, vraagt de heer B., van die keer dat ik vastzat
in de lift? Ja, antwoord ik, anderhalf uur en toen schreef

je een haiku. Ja, zegt hij. Dus alles, zeg ik, wat vervelend is en
je overkomt, schrijf je op. Ja, zegt hij.

Zo doen we dat, zeg ik, en heel vriendschappelijk bijten we in
het zachte witte taartje dat voor ons staat. Heb ik je

verteld, vraagt hij, van die keer dat ik? Ik knik, mijn mond vol.
De rest van de groep eet zwijgend en zonder te

knikken. De heer I. ontbreekt, hij houdt van zwerven en ergens
niet zijn en niet aankomen. De telefoon niet opnemen.

Bovendien is hij niet van het zoete. Onderweg zie ik hem wel
eens bij een slager. Ach jakkes, zegt mevrouw Z.,

het regent. Maar het is de glazenwasser die zorgvuldig elk
raampje doet en naar ons gluurt. Dat is ook nat.