Met een scherp mesje, blikkerend van licht, worden de kleine
kwetsbare dieprode vruchten doorgesneden.

Witte beestjes die nauwelijks met het oog waarneembaar zijn
krioelen rond. Iedere keer weer verdwijnt de oogst

in de afvalbak aan onze voeten, de goede exemplaren in de
mond, er blijft kortom niets over. Het gesprek

aan tafel is belangrijker, hij is nauwelijks iets veranderd hoewel
het gezicht doorschijnend is en hol. En ik moet me

richten op het fruit, niet op hem natuurlijk. Hoe kom ik hier
terecht zo midden in de nacht, ik moet weliswaar

in de echte ochtend de tuin van mijn reizende broer onderhouden
en mag alles dat eetbaar is meenemen en zal

veel op de grond aantreffen maar hem toch niet. Langs zijn kin
een rode druppel die aarzelt en wacht op mijn vinger.