Een groen jurkje was jaren geleden het meest geliefde object.
Ik zag haar in een etalage, liep door, liep terug.

De mouwen waaierden uit zoals de rok, het was lente op slag
en even later hing zij aan een hangertje aan de kast.

Alle nieuwe dingen wennen zo eerst aan de omgeving, later
aan de eigenaar en omgekeerd. Zachtjes wiebelend

leek het alsof ze zuchtte. Een jaar erna bestond ze alleen nog
uit delen, de mouwen gingen in een shirtje, de

rok kwam over een spijkerbroek, het bovenstuk lag opgerold
tussen de handdoeken, iets had er nooit geklopt.

Het ging ook niet om dat kloppen ook al verzon ik succes bij
het dragen, het ging om die mogelijke belofte, en

een herinnering aan andere klokkende mouwen, een meisje dat
voor haar moeder draaide en pas stilhield als het klaar was.