Mijn moeder droeg geen zwart. Toen ik haar vannacht
tegenkwam was het groen maar ik herinner me

zachtgeel, bruin, gevlekt, kleurrijk en bont. Glad soms
ook en een beetje koud, nooit kreukelig of

vies, nooit met een draadje los of uit model. Ze zou van
mijn handwerk zeggen dat het te donker was,

of van katoen en dat zakt uit, ze zou kritisch plukken uit
mijn schouders en me laten draaien voor haar neus.

Uiteindelijk zou ze me laten gaan, misschien een zakdoekje
meegeven om in het decolleté te stoppen of een

sjaaltje voor een ander doel. Ik bewaarde de zwarte jurken
van haar moeder en haalde ze voorzichtig uit

elkaar zoals ik dat met het hoedje van mamma deed: ik
vouwde de randen om mijn kraagje en stapte naar buiten.