Dat “niets” van toen, zegt de vrouw, is dat al meer geworden?
Meer? Alles, bedoel je? Nee, natuurlijk niet.

Alsof het een voorraad betrof die maar aanzwol of iets dat op
bestelling geleverd kon worden, onderdeel van een

groeiproces of in de lijn lag van een ontwikkeling, alsof het
nieuwe woorden kende die de inhoud zouden

verzachten, omzwachtelen met troost in een serie van zeven,
kruisjes die je herhaaldelijk sloeg ergens beneden je

halslijn. Ze kijkt zorgelijk. Maar, zegt ze, daar is het schrijven
toch voor? Eigenlijk weet ik dat zo net nog niet.

Niets is een soort van stadium, een eilandje aan een warme zee,
een natuurlijk restverschijnsel, een oprisping die wat

langer voor meer maagpijn zorgt zodat je voorover buigt en nog
meer ziet dan daarvoor en je hand die daaroverheen strijkt.