Het tijdloze spreekt haar aan, het tuimelend voor- of
achterovervallen, het bijna zonder gewicht

zijn, ze noteert het in haar schriftje. Ze zit vooraan en
heeft geluisterd, met dat gewicht had ze

wat problemen. De materie is zo zwaar, zegt ze zuchtend.
Een ander zegt het voor zich te zien,

het is grappig blijkbaar want hij lacht. Ook hij schrijft het
op maar dan in zijn hoofd, zijn aantekeningen

worden tekeningen later, een stripversie van dat vallen.
De overige toehoorders lopen

door elkaar, met schoenen die gevuld zijn met tegengewicht.
Met zichzelf en dan stevig en langzaam

en heel nadrukkelijk. Onder tafel die van mij, een stukje
bloot, een kriebel, een afzakkende sok.