Opnieuw het donker in de ochtend, de zwarte schaduwen langs
de straat, een cirkel boven de straatlantaarns,

krassende hondenpoten over de trap, de jongen met zijn capuchon
aan de overzijde van het raam met eindeloos geduld

voor de oude Hector, nieuwe regen nog bovenaan, duwend tegen
de lege takken waaraan de kleine knoppen over

een half uur pas zichtbaar zijn, zij net iets eerder, een overhemd
van een man over haar heen zoals zij zich hem

herinnert, in omgekeerde volgorde aangekleed. Bij jou is het pas
echt crisis, zou ze zeggen, als hij aangaf haar te willen

zien. De weg in drieën verdeeld, hij van D. naar U. naar A. en zij
van stoel naar raam naar stoep en dat alles onzichtbaar

en met datzelfde geduld als dat rokend kind buiten. Wachten tot
iemand aanbelt en zijn broek verliest in haar kamer.