Zelden is het venster tegenover mij verlicht maar in de donkere
waaiende ochtend blikkert nu een bijna

knipperend schijnsel waarin een man een schaduw vormt alsof hij
op zijn knieën voor het glas mijn beweging

volgt. Daarboven probeert een rood licht koers te houden, op een
lantaarn voor het huis verschijnen zwarte krassen,

een boom vouwt zich alvorens misschien te breken. Het geluid is
dat van een kinderlijk figuur dat zijn wangen

bol blaast en boos kijkt, ik doe stemmetjes als ik voorlees, vuilnis
van de hoek begeleidt met roffelend deksel, een

val van de fiets tegen de achterdeur, een scheur elders, zwijgende
vogels echter. De straten verschijnen,

zilveren strepen, stilstaand speelgoed, honden achter de deur, een
ochtend om zich zorgen te maken over.