De heer P., naast me, glimlacht de hele tijd maar zegt niets. Hij is
de eerste, ik duw hem tegen de tafelrand,

vraag hoe zijn week was en hij knikt. In een verloren moment heeft
hij eens gezegd dat er zoveel overbodig geklets

is en ik heb dat natuurlijk beaamd maar er zijn tien vrouwen die dat
bestrijden en zelfs die ene andere man, mij

elke keer uitleggend hoe zijn gehoorapparaat werkt en ik de techniek
prijzend, houdt van dat oeverloos geteut. Dat komt,

zegt hij, omdat hij zo’n romanticus is en hij legt zijn lange, witte en
benige hand over de mijne. De dames

zijn niet gecharmeerd, er heerst een virus, iedereen kucht en niemand
wil weten hoe groot de rol van de ander was,

niet echt tenminste of alleen door de ogen van Annie M.G. Mevrouw
de B. schatert, o, zegt ze, dat venijn!