4.

Huishoudelijk geneuzel

De wegen van dit land zijn gemakkelijk en goed, de auto’s van dit land hebben goede veren: dokteres, u liegt ook. En ik ben geen meeuw. Wat zal ik doen, kind? Zal ik verder rijden, zal ik terugkeren? Als ik terugkeer is het erger: dan moet ik hetzelfde onmogelijke stuk opnieuw rijden. Als ik doorrijd, daarentegen, is er hoop dat het beter wordt. Met de moed om retorisch te zijn zou ik kunnen zeggen dat ik een weg aan het rijden ben die gelijk is aan mijn leven: allemaal gaten en keien, moeilijkheden. Ik heb eens een schrijver gekend die beweerde: iedereen heeft het leven dat hij verdient. Dat is hetzelfde als willen beweren dat een arme verdient arm te zijn, dat een blinde verdient blind te zijn. Hoewel het een intelligente schrijver was, was het een domme man. Ook de lijn die de intelligentie van de domheid scheidt is zo’n dunne lijn, dat zal je wel merken. Wanneer die dan ook breekt, vloeien de twee dingen samen zoals de liefde en de haat, het leven de dood, of je nu man of vrouw bent. Ik ben me weer gaan afvragen of je een man of een vrouw bent, en ik zou nu willen dat je een man was.

Oriana Fallaci, uit: Lettera a un bambino mai nato,
vertaald tot Brief aan een nooit geboren kind door Henny Rip

Je zou ongetwijfeld op je vader lijken, met dezelfde drift mij proberen iets uit te leggen, je krullen zwart en de ogen woedend maar je zou stampvoeten zoals ik deed, mollige witte benen die konden rennen waarheen ze wilden en je zouden houden hoe groot je ook werd. Je werd alleen niet groot, je werd zelfs helemaal niets, je kwam niet verder dan een zachte kriebel onderin mijn buik en een steek in mijn hart.
Ik vertelde het hem pas later, ik schreef een mooie brief over liefde en rivieren en van de ene in de andere bron overlopen, hij geloofde me niet. Ik zei iets over eeuwig en denken aan terwijl hij dreigde de bomen te nemen langs de A2. Ik wist dat hij dat niet zou doen.
Ik had alleen een meisjesnaam.

hijgen werd heel ver adem
halen, voorbij de grenzen van de tijd.

Herman de Coninck, uit: Vriendin van één nacht,
uit de bundel Met een klank van hobo

een afloop

Stel dat het de poëzie niet is. Bedenk dat het zelfs
het schrijven niet is, niet de kunst, niet het ritme,
zelfs niet de waan van

alle dag. Stel dat we het voortdurend over onszelf
hebben, we hebben het voortdurend over onszelf.
Bedenk dat dit alles is.

Hijgen is uitgesteld ademen, zegt een wereldberoemd
dichter, en er gaan zoenen aan vooraf. Mij is het
steeds het hert dat achter adem aan

zijn jager ontkomt. Mijn moeder die dat zingt, de
handen van mijn vader op het orgel. Het opgejaagde
beest dat mij telkens weer in de

ogen kijkt. Er ontkomt niemand. Mijn baby’s die
allemaal moesten huilen om Bambi, mijn armen die
gruwelijk te kort zijn, het hart dat

bloedend niet kan stelpen. Stel dat de troost vanuit
een heel andere hoek komt: het gras dat je zacht in
haar opneemt zodra je valt. Geen

woord echter over haar heerlijk ruiken, het verende
van haar mos, het uitgestrekt herwinnen van haar
meters, haar koesterend kriebelen.

(log 5 mei 2016)

Ik vertelde hem helemaal niets, er stonden geen bomen langs de A2 en al mijn kinderen waren blond. Drift is hen onbekend, uitleggen blijkt een passie, stampvoeten is voorbehouden aan moeders, rennen kan altijd. Kriebels en steken bleven.

Kunt gij geen arts zijn voor een krank gemoed,
Een smart, diep in de ziel geworteld, wieden,
Het schrift der zorgen wissen van het brein,
En met een zoet, slaapwekkend tegengif
De boezem zuiv’ren van die bozen stoffen
Die ’t hart beklemmen?

William Shakespeare, uit: Macbeth

als kind misschien

Mijn zoon vraagt of ik hem goed kende, die dichter die dood
was nu, want we appen waar we waren en ik zei

ik liep over een terrein dat 33 voetbalvelden groot was want
ook dichters gaan dood en hij zei ‘o jee’, nee,

antwoordde ik, hij liet zich niet kennen, alleen in zijn gedichten
dan. Is dat iets goeds of iets verkeerds, vroeg mijn

kind, en ik zei dat het net zoiets was als bij ons. Hij wist zonder
meer wat ik bedoelde. Er is niemand die deelt in

mijn zijn tenzij ik het opschrijf in 7 x 2 regels. Hoe is het daar,
vraag ik, want alle drie kinderen zitten al weken

in het buitenland en hij onderzoekt de levensvatbaarheid van
een relatie. Ik ben al bijna terug, zegt hij, en ik

ga niet nog eens. Dat wordt schrijven dan, noem ik, en geef
een liedje door van die middag, hij appt ons hart.

(log 29 december 2018)

 

Pom