Met de heer K. is het allemaal goed gekomen.’ Je vraagt je in
hemelsnaam af waarom je met zo’n zin wakker wordt

en of het niet beter is op een holletje terug te keren naar de nog
warme plek, het gaat tenslotte niet over

mevrouw S. en je herinnert je wel een droom maar daarin wilde
je iedereen gelukkig nieuwjaar kussen terwijl

het nog zomer was en de heer K. stond daar helemaal niet tussen.
Iets moet er ontstaan zijn tussen de heer K. en

jezelf terwijl je in sluipgang door de vertrekken liep, op de tast
bijna en met kleine oogjes, de deur van het slot

draaide, een slok water nam en een vitaminepil, het toilet bezocht
en het raam openzette en met een ploffend geluidje

op je stoel plaatsnam waar je blote billen zich zogen aan de bekleding
alsof dat de heer K. was en je hem niet wilde laten gaan.