Als je je vingers in je oren prikt en je ogen in het laken, zie je
soms nog meer dan daarvoor. Geen flitsen licht

maar kleine eilandjes zilver, verlaten tafels waarop nog bord
en beker, een woning diep onder je verlaten.

Ook dit gaat over, piept een kind, een boodschap die ik pas na
uren lees, ik zit in een droom die zich herhaalt.

Bij mij juist honderden mensen die zich verdringen tussen de
muren, muziek overal terwijl er gewacht wordt

op een nieuw optreden van mij, ik heb geen tekst gereed, ik wil
weg, altijd vlucht ik volgens dezelfde route.

Ik roep maar wat, spring op een boot, glijd een haven uit. In
de verte het glinsterend gebied, het vaartuig

opeens een vloot van kleine onbetrouwbare schepen, vissen die
uit mijn neusgaten schieten en spartelen in bed.