De buurvrouw hing met kerstbal en klok uren in het trapgat,
het huishoudtrapje als bewijs van haar bemoeizucht

en ijver, haar moed ongekend en alleen op hoogtijdagen in
het zicht terwijl de buurjongen van de laagste

vloer zijn brommers startte in de berging en de trap nam via
de houten loopplank, de buitendeur hing al

aan het touwtje uit mijn bovenste plank, en het donker instoof,
zijn vriendin achterlatend die het zware geval

niet in haar eentje op dezelfde manier beheerste en de tijdelijke
intrek van een door noodlot achtervolgde vrouw

daarnaast werd een blijvende. Haar vuilniszak stond nu voor
de zevende dag dreigend in de hal. Het

wachten is op de geur van kerstbrood en wildgebraad dat alle
menselijke uitwerpselen zoete gevoelens geeft.