In de avond ziet de ruimte er anders uit, als de dichter die
in de middag een schooljongen is maar nu een

stamgast die buiten in de mist staat te roken en zich schudt
van kou en vermoeidheid alvorens zijn stem

schor te schreeuwen en te springen op die vierkante meter
voor ons. Achter hem een snoer kerstlichtjes,

blijkbaar is het echt winter geworden, een kind dat zomaar
groot geworden is. Het publiek is echter

kleiner, vager, bestaat uit opgeheven glazen en gekwebbel
dwars door de concentratie van de kunstenaar

die zijn klanken vasthoudt boven zijn hoofd alvorens ze voor
de voeten te werpen van twee, drie

ongelovigen en zeker zeventien oude kinderen die hetzelfde
willen doen maar de hoogte niet bereiken.