Vannacht was er een reus in een te kleine bruine leren
jas die in de achtertuin van mijn ouders

de struiken omschepte en torentjes bouwde van botten
en stokken, later verbouwde hij hun huis en

zette het op een marktplaats achter een kerk. Hij was
gewoon van lengte en leek op een liefje,

overlegde over kleur en stenen en had rode bloemen
in plaats van haar. Ook zat ik aan tafel

en vergaderde terwijl mijn moeder in mijn schoot
lag, ik wiegde haar en vertelde over ons huis.

Ze duwde later de bouwvakker een hoed op zijn hoofd
en plaatste hem achter een kapot venster, nam

een foto waarbij zijn silhouet tegen de muur bezit nam
van het hele huis. Drie pilaren resteerden.