O het geluid van de regen, zacht eerst, het lichte tikken
tegen de ruiten van een vriendje dat komt

kijken of ik thuis ben, het ongeduldig roffelen later als
ik bovenop de lakens mijn adem bijna

inhoud, het zweet volg op haar route, de lome vingers
uitstrek, het uitzinnig opzwepend neerstorten

daarna, stof dat blijft liggen, dode bladeren tegen het
opnieuw weer zwarte asfalt drukkend, het

rukken tegen de open deuren, ramen die sinds lang het
bibberend patroon vertonen, bijna juichend

en dan weer de stilte, een enkele snik na en hoe ik daar
naakt dansend tussen had kunnen staan,

ik ben niet thuis, ik ben buiten, ik spring in de plassen
en vang met open mond je zegen op.