Ze doet het opnieuw. Als de aanzwellende, gierende en ijzige
wind kruipt ze weer tussen zijn kieren, laat
deuren klapperen, steelt zijn dekens, wipt zijn billen omhoog
en vindt hem bloot, aandoenlijk, gekromd, het
kussen op zijn hoofd, men dient zich te beschermen tegen dat
soort temperaturen, dat soort gedrag, die
wisseling van het seizoen. Blies zij eerst de pluisjes uit zijn
liezen, de krullen van zijn voorhoofd, de
warme zomer over het gladde water, later stoof zij met witte
wasem, vochtige slierten, druppels van
ondoorzichtig glas en strooide zij tere laagjes fijne suiker rond
zijn huizen. Hij moet met luiken in de weer,
kranten tussen de gaten, wollen stroken onder de wand, het hout
verzamelen maar zij is al binnen en raast.
elbert gonggrijp
16 maart 2018 — 08:30
Mooi verwoord weer dit gedicht…. Krijg het er koud van….. 🙂
Lieve groet,
Elbert