Zodra hij weg is en met rode wangen uitgezwaaid, het
geluid van de knarsende wielen en mijn
gebrom, toettoet en haarspeldbocht om lantaarnpaal en
mamma, mijn door de wind afgesneden
adem zich hervat en ik bewuster dan ooit en vol terug
loop, bijna alsof ik hem onzichtbaar draag nu en
op mijn schouders hoog boven de massa uit, wil ik alleen
maar dat hij terugkeert en blijft. Dit herhaalt
zich steeds, oom D. stuurt een filmpje van een kind op een
trekker, een kind op een glijbaan, een kind
dat de armen in de lucht steekt bij een liedje. Daarna
speel ik weer, auto, koe, het leven, mijn
handen op elkaar, grijnst hij en loopt hij op me af, o om
voor altijd thuis te komen bij elkaar.
elbert gonggrijp
28 december 2017 — 08:30
Weer een prachtig ontroerend gedicht. Het autobiografische doet het hem hier…
Groetjes,
Elbert