Ik hinkelde over de grillige tegels in onze tuin, geheel
bloot en sliep in een grafkuil onder de struiken,

ik deed boodschappen voor mijn moeder die ik nergens
zag, ik gleed met handenvol over het

rozige gezicht van een heel jonge echtgenoot maar werd
wakker voordat ik zeggen zou hoeveel

ik van hem houden zou en hoorde vervolgens een liefje
schreeuwen wat ik hem wel niet had

aangedaan, hij voerde daarbij een reptiel aan een halsband,
mijn hand verdween in de bek, het zijn altijd

hondachtigen die mij willen bijten, opnieuw maakte ik grote
passen en droeg een blauwe taart die,

gevuld met gif, haar uiteindelijk een bestemming gaf; het
is ergens anders altijd erger, mamma, zei ik.