Ik herinner me de tocht die ik vroeger maakte: hoe
ik drie kinderen hees op mijn fiets en scheef

naar school liep, grapjes makend of zingend en dan
na honderd kusjes en zwaaien met

zwaar hart de stad uitfietste, langs de donkere velden,
het water als een zwarte slang, de molenwieken

de herkenningspunten, voorbij de bakker die in het
volle licht alle warmte uitstraalde, het dorp

zijn zoete geur, tot in het kantoorpand waar ik voor
iedereen alvast koffie zette, de machines

aan deed, het praatje maakte, tot de wereld melding
maakte van misselijkheid, huilen en

vergeten gymkleding en ik, licht inmiddels, in omgekeerde
richting de kinderen opnam en ons troostte.