Ze hangen als zware engelen ter bescherming op mijn
schouders en duwen me aan beide kanten tot

ik rechtop sta, zo groot zijn ze geworden dat moeiteloos
mijn bestaan verklaard wordt. Ze praten zelfs

in percentages, berekenen mijn liefde, inzet en kansen
en bijna alsof het genoeg is. Het is van een

enorme geruststelling dat zij me flankeren. Onderwijl
bouwen ze een pretpark en zorgen voor

winst en bezoekers, ik voer hen, de kat ligt achter hun
warme schermen, de kabels verdelen mijn

ruimte in twee. Het is voorgoed en voortdurend, ze
plaatsen mij in een karretje en trekken

beschermend een stang voorlangs, ik joel en draag een
petje en denk alleen maar hoe

het hebben van hen mij verrijkt, ik ken geen vrees, wil
popcorn en een kwart van de entreegelden.