Mijn lichaam bleef liggen waar hij het achterliet, een
zachte kuil in al onze bedden, een haastig

uitgetrokken jurk die gretig over de spijlen hing, zwart
natuurlijk, een geur van aarde en olie en

mijn zweet, onbetaalbare Opium en de maaltijd van
daarvoor, bloemen die op een

restje water verder leefden, als een brief die niet gelezen
van grote hoogte op de planken dwarrelde,

vergeten vouwen van het vliegtuigje, een ineengepropt
laken, wachtend op de was, een lege

kamer in de kleur van olijven die hij uitspuugde en teruglei
op de rand van zijn bord, geschikt naar

grootte en nut, generlei, als een vergeten belofte, een
vage letter in zijn agenda, zo lag ik daar.