Ze kreeg mijn jurkje, de zwarte stroken die zich met
papieren tekst hadden samengevoegd, mijn

hanenpoten groot stikwerk, het lint dat groen verkleurd
aangaf hoe lang ik het niet gedragen had,

de rokken wijd met gaatjes van de spijkers waaraan ze
tegen mijn muren hingen, restanten die

zich soms verscholen tussen de jassen van bezoekers en
kinderen. Nooit paste ze mij.

Je maakt een kunstwerk van iets dat je niet meer voegt.
Zij maakt een kunstwerk van zichzelf.

Op het podium stampvoetend heupwiegend. In mijn jurkje
had ik zo gedacht. Omdat ik dat niet kan.

Met een hoofd dat leeg wordt als mijn muren. Het sluit
nog niet, zei ze. Er is nog ruimte aan haar wand.

Ondertussen leer ik zingen. Stoten met mijn heupen en
vooral maar blijven staan.