In de droom weet ik niet hoe ik moet voorlezen, ik
houd een schrift waaruit allerlei vellen steken, fijn
gekrabbel in de kantlijn, afgescheurde

foto’s, krantenartikelen, het licht matig, u wachtend
voor me. Ik verzin. Het worden eenvoudige regels
en niemand merkt een andere inhoud.

Als ik me herinner dat er nog een oude bundel ligt,
pak ik die maar ik wil geen bril dragen, herken alleen
de omslag, weet me geen

vervolgen op de eerste strofe. Ik schaam me en doe
alsof, er komen geen vragen, geen opmerkingen, er
lijkt geen verzuim. Opeens

wordt het licht helder, er zijn omtrekken van een tent,
de doeken hangen slap en vallen rond mijn gezicht,
ik moet met handen mezelf

vrijmaken. Ik speel met de was van mijn moeder, het
waait, zij draagt de mand op haar heupen, de knijpers
in haar mond, ik duik onder de natte hemden door.