Toen we op loopafstand van elkaar waren, zij daar
rustig en gelaten en boven op elkander,

zoals de rozen verkleefd op hun namen, kon ik bij
het boodschappen doen als extra ronde het

volgend schap nemen en zomaar voor hen staan. Dan
kon ik zonder geluid te maken met

hen praten zoals een kind dat stil doet en wacht voor
de kamerdeur alvorens naar binnen te gaan.

Tenslotte bukte ik mij en veegde de bloemen weg
en probeerde te lezen. Mijn mamma hield

haar vinger tussen het boek en oefende haar eigen
taal, mijn vader leunde achterover,

zuchtte licht en hield de woorden in de lucht. Daar
boven was de wereld lieflijker.