Je droeg de zon in je. Alleen je benen waren wit als
mijn hals, je billen blank als mijn borsten, je

hield de schaduw vast. Je kleine voeten als altijd zo
schoon, kletsend op mijn

kale vloeren. Je handen vies van modder, olie en die
zwarte vlek. Weten hoeveel in je past:

de open palm waarin mijn hand, de open armen waarin
mijn lijf, de open benen waarin mijn hoofd.

De open ogen waarin het ijle blauw van water dat het
land raakt, dan daarin dansende figuren.

Bij het vallen van de avond alleen dat blauw en haar
dansers. Koele pirouetten op een

landtong die zich steeds verder uitstrekt. Dan verdwijnt
met de warmte de kleur, de geur van aarde.