Zij laat haar borsten hangen, de kniekousjes
net onder het weke vlees, alle

knoopjes gesloten over een zigzag bloesje
van onbestemde kleur, bruine

randen langs warme pantoffels die ze half
aan haar voeten laat, ze komt

niet buiten, zegt ze. Ze schuift naar mij omdat
ze daar eens woonde, kind bij

oude ouders die opeens dood waren. Met een
vinger tekent ze nog het behang, er

hing een hertje in platte borduursteken op de
kinderkamer, het lampje was

oranje. Ik zie opeens hoe jong ze was en hoe
bezorgd haar ouders en hoe alleen

dood maakt en hertjes in schril schijnsel en
vingers die slechts dat voelen.