Het gebouw naast me verliest zijn plek. Ontdaan van
haar funderingen is het terrein speelgoed voor

wind en man, twee blauwe bulldozers en vrachtwagens
met open kleppen die af en aan,

zuchtend, de laatste vermalen steen wegrijden. Van
boven af gezien lijkt het alsof een kind

zichzelf een opdracht heeft gesteld: voor schooltijd
nog even vier rondjes en dan alles zo laten

staan tot hij met zijn vriendjes terugkomt. Moeder
neigt tot stofzuigen, schoppen zelfs, de

kat duwt met haar neus de poppetjes opzij. Regen doet
het afval liggen. In de nacht

gerammel aan de hekken, piepende buren die met de
punt van hun schoen op ontdekkingstocht gaan.