Ze denkt dat ik om de baby huil, schoppend
in haar buik op het geluid van zijn oma, kinderlijk
tegen het scherm gedrukt maar

de tranen zijn voor haar en de afstand tussen ons.
De zee, het eiland in de verte en vooral de angst
in mij. Ze staat zelfs nog eens

extra op en maakt een uiterst trage pirouette, een
die ik haar altijd laat maken als ik haar zie en
optil. Ik trek het scherm nogmaals

naar me toe. Je zou de vingerlijnen kunnen zien
later, het spoor door het stof als het beeld zwart
is. Ik wil kunnen lopen door

dezelfde winkelstraten als haar waarbij ze zich
slechts omkeert en haar hand heft, het haar golft
haar achterna. Daarachter

woont zij dan. Elke week kan ik aanbellen en
haar meenemen, haar langzaam rond laten draaien
tot ze in mijn armen stil staat en lacht.