We zouden zijn gaan varen. Onderweg had
iedereen gegroet. Hij kon sturen met

één hand slechts, de ander onder mijn shirt.
Er zou een inham zijn waarin

hij vakkundig de boot zou steken. De open
deuren zouden dezelfde lucht toelaten

die nu buiten hangt. Zwaar van broeierige
regen, seringen die tot op de grond

slepen of bomen die treurig opzij vielen. Het
gras lichter. Bij het opstaan de

verte door de patrijspoort, zijn handen nog
en heel lichtblauw de frisheid van

nieuwe morgens. Natte voeten buiten en alle
vogels in hetzelfde weiland.