Hij mist zijn rechterhand, zegt hij, alsof hij gestraft
is voor een of ander vergrijp.

Ik spreid zijn vingers, weet dat meer ledematen ont-
breken. Altijd blijven we alleen achter.

Het heeft niets van doen met een falend rechtssysteem
noch met een andere misdaad. Liefde

is simpelweg niet toereikend. Dat ik zijn lijf houd
en de deur ontgrendel is als

het vangen van een sneeuwvlok de volgende morgen:
koud en nat en teer en zomaar weer

weg. Men moet evenwel een hand hebben om de
natte plek te drogen en liefst

aan mij. Ik zou tevreden zijn met dat achteloos gebaar
en de druppel in de vriezer bewaren.