Van alle kanten ben ik daar vrij: rechts reiken de
duinen, op onze tenen; links

vertakt de weg zich en draait om de stad heen. Eerst
dan het gras, brede groene banen, een

waterpartij, een schoolklas met kinderen in regenpak,
wat fietsers die af moeten slaan.

Verder de kale bomen die terugbuigen tot in mijn
loggia, de een met drie vogelhuisjes, de

ander met vijf; een witte paal met gele ringen die
onduidelijk staat te zijn, een

achtergelaten voetbal aan de stoeprand, een hondje
erom heen. In het midden de

was van de onzichtbare buurvrouw, doorgeschoten
kruiden uit het keukenraam, een

verloren vuilniszak. Kerstversierselen op de trap
benee, een gedempt praten tussen twee.