Hij vergelijkt zich met een musicus die zijn
strijkinstrument onderhoudt en koestert en
zorgvuldig onder zijn kin legt,

dagelijks stemt en met de tonen verleidt, de
luisteraar dienstbaar, de compositie verplicht,
de oefening meester. Hij bedoelt:

er zijn omstandigheden die je moet scheppen,
naar je hand moet zetten, vervolgens moet
uitbuiten en bij dit alles moet je

heel erg je best doen. Het helpt niet aarzelend
te doen over je talenten, disciplines of werkwijze
en sowieso is tijdverlies kwalijk.

Dat heb jij toch ook, zegt hij, maar ik zit hier
niet eens rechtop en vouw de ene hand om de
nog warme koffie en de ander om

haar spinnend poezenvel en kijk door de ramen
waar de ene buurman een slurf vanuit een gele
wachtende auto zijn pad opduwt en

een andere in cadans iets hamert wat verdacht
veel lijkt op de wetten van Mozes, stenen waarin
tekens onleesbaar bleken.