‘er was geen ontkomen aan nu ik het eenmaal had besloten overtuigd geraakt van de noodzaak er gehoor aan te geven, zittend op de rand van het bad, schaars gekleed, de vilten pantoffels aan mijn voeten, in het blauwe licht van een nieuwe dag, in de hoop dat alles zal doorgaan, in nieuwe gedaanten, andere vormen, ook na deze nacht, de volgende ochtend, na de volgende geboorte, de volgende dood, en alles zal blijven gebeuren omdat wat ooit is begonnen nooit zal eindigen en wat niet eindigt niet begonnen kan zijn, altijd is geweest en altijd zal blijven.’

de laatste regels uit ‘Nu Ik’, Rutger Pontzen.