We denken erover dit soort gedachten ’s nachts
bij hem in te brengen, bij hem die

geen bijnaam meer heeft, niet meer aangeduid
kan worden met de plek in het gezin, de

meer dan gemiddelde lengte of de verstrooide
aanwezigheid die vroeger al resulteerde in

botsingen met lantaarnpalen, hondjes in het
park of overbezorgde moeders, nee,

hij het liefste, het meest bijzondere, we denken
aan op kousenvoeten bij zijn bed staan en

lispelend dan de betovering van het leven door
te geven zodat hij wel moet op staan en

vorm gaat geven aan de woorden die hem nu
doen liggen: weemoed, mam, is prachtig.