Verlangend naar de geur alsook de warmte wordt
opnieuw uitgesteld. De blik naar

het gele hoekje tussen boom en muur, de afwezige
buurman, zijn auto in het gras, de

beesten blaffend later. Het kind met trage banden
en dromen in het hoofd buigend voor

even trage takken vol druppelende spinnen. Hangende
handen boven levende toetsen, een

kattenkop zich wringend tussen schoot en tafelpoot.
Uitstellend tot het geel zich vlekt achter

het huis, de stoel reeds verschoven, de gedachten
in de vingertoppen het zwart daaronder

slaande tot dan eindelijk de voeten ook, dode pilaren
bewegend en oplossend in al dat

reeds verkleurende geel. Dan pas ruiken hoe een
zomer het pand verlaat en haar warmte.