Terwijl hij in me zit, valt hij in slaap. Het is
alsof ik me heel lang wil herinneren hoe

de liefde was en dus beweeg ik nauwelijks.
Er komt een hand los die

zijn warmte vasthoudt en als terloops zijn
krullen raakt. Een been probeert

langszij zichzelf te bevrijden maar hoort niet
meer bij mij. Nu de liefde

ligt, is zij zwaarder en nu zij droomt, beneemt
zij mij de adem, koortsachtig.

Ik dacht eraan hoe zij veranderde en toch
onmiskenbaar dezelfde was:

zonder na te denken rolde zij zich op mij en
stortte zich uit en bleef voor dood liggen.