Het is met de warme grauwe regen als met
zijn vlagen stem, sijpelend tussen

het klam geworden toestel en mijn hoofd,
afgewend van de lichtende hemel

en gedraaid naar mijn donkerste vertrekken.
Hij herhaalt zich. Daar, zegt hij,

is het zacht aan het regenen. Soms hoor ik
hem ook niet. De pijn, zegt hij,

en ik zie hem liggen. Hij kleurt rood zoals
in mijn dromen. Ik raap hem op.

Soms leg ik alleen een laken over hem heen.
Soms verwacht ik dat hij ‘boe’

zal zeggen en tevoorschijn zal komen. Vaak
is het alleen die stem. Het regent.