Er is een regenboog boven deze velden.
Ze lokt reizigers naar

mijn huis en verdwijnt dan weer schielijk.
De lichtjes in het dorp overvloedig maar

de kerk zwijgt. Geen open deur waaruit
de stemmen gezamenlijk

klinken, geen beierende klok om ons te
herinneren aan een oude afspraak.

Mijn vader placht hoog in de toren te
zitten met voeten die

te groot waren voor het orgel, handen die
te breed waren voor

de zilveren toetsen. De God in mijn gedachten.
Alles koud nu onder de

natte plukken gras, de vale regenboogstaart
en toch blijven de bezoekers komen.