Als ik thuis oefen met lopen op mijn puntige
hakken, verschijnen er rondjes

op de vloer, kleine kittige afdrukjes van een
lijf dat zich zwart staande houdt.

Daar ligt warm wollig tapijt of gladde tegels
waarin ik omkom dan wel glijden kan,

daar zijn er armen wijd en vrouwen die ‘goed
zo’ zeggen, mannen die knipogen,

daar ligt het brood al gebroken in de schaal,
de olie drupt, het weke brood

likt het zout. Daar vallen mijn woorden pas
op de grond nadat zij

even op je schoot hebben gelegen, op kousen-
voeten sluip ik ze achterna.