Mijn klein opgetogen meisje droomt over
Rennen over het strand, ijsklodders

Op haar shirtje, praten tot lang nadat de
Zon is ondergegaan, het

Water woest maar net tot aan haar voeten
Het tijgerprintje in plaats van

De bloemetjes, schelpen die ze spaart voor
Hem, een kleverige hand

En hoe ze zou genieten en zich dat altijd
Zou herinneren zoals

Elk rondje om van reuze betekenis was
De voordeur stond tegen

De achterdeur open en klepperde niet als
Je de vuilnisbak ertussen schoof

Zijn mannenhand schuift ijsjes en tijgers
Schelpen en bloemen daarin