Niets maakt gelukkiger dan aaneengesloten
Kromgebogen niet wel overwogen

Woorden op het papier te spuwen, geen gerochel
Vooraf, niet het slijpen van de potloden

Alle openingen in het schrift zwart, vlekken
Onder de schuivende handen

Niet te staren onder de wind door naar de
Huizen aan de overkant die

Plotseling oplichten, witte deurposten waartegen
Maar het hoofd kussend

Tegen het scherm, daar laat ik haar lopen, een
Duwtje in haar rug

Vandaag bescherm ik haar tegen de regen, morgen
Mag ze zonder jas