Twee keer droom ik dat mijn jongens babies
Zijn, kale, naakte, warme hoopjes lijf die zich
Aan me vastklemmen, de een

Bij een oversteek door een uitermate druk
London, ik houd hem onder een jackje rechts
Terwijl ik de kat links

Houd en draag verder niets, de ander is wat
Groter al en beduidend zwaarder, hij praat
Tegen me terwijl we vluchten maar

Behalve de grote ogen van mijn lief en het klamme
Lijf en de noodzaak tot dat weglopen, herinner
Ik me niets, het is nog

In het uur dat de een wakker zingt en praat met
De ander door zijn scherm, ze lachen wat en
De wanden in dit huis

Zijn dun, hun taal verengelst, hun strategie
Versterkt, alleen met blote mamma’s in korte
Jackjes doen ze bij voorkeur niets