Al de voorovergebogen uren, het werk
Gladgemaakt door haar handen, de last
In haar schoot zwaarder

Al de precieze bewegingen, de lamp aan
En het zich opkrullen in de hoek waar
Het vallend licht

Haar toegeknepen ogen helpt, het patroon
En de herhaling en dan weer het hoofd
Omhoog, ons praten

Naar buiten kijken, regen, het lange tuinpad
De kinderen naar school, de echtgenoot
Afwezig, een kopje koffie

En opnieuw het buigen van haar, ze trekt
Aan het garen, ze keurt de kleur, ze maakt
Het uiteinde met haar lippen nat

Vijftig jaar later ligt haar sprei in de fietsmand
Van mevrouw P., ze heeft een schoondochter
Die dol is op dit soort antiquiteiten