Als een klein meisje loop ik achter mijn
Jongens aan, ik moet huppelen bijna
Om hun tempo bij te houden, ik wil

Zelfs een hand, bots soms in hun midden
Blijf dan weer achter, alsof ze zouden
Omkijken, doen

Wat ik deed, wachten achter een boom
En boe zeggen, snoepjes uit een tas, brood
Op een bank, verdelen op

Een wiebelende knie, wijzend naar een
Bloem middenin het bos, een verdwaald
Dier, een afgebroken

Tak, bomen zwaar van regen en groen
Boven ons, geluiden links, een pad
Zeldzaam verlicht

Een kleverige hand, duizend vragen, zoekend
Naar een opening tussen al die zwaarte, een
Gat in al dat zwart