Ik probeer steeds mijn vader te bellen in mijn droom:
Mijn vingers glijden over mijn mobiel maar vinden
Geen houvast, er komt een printje uit

De zijkant van het apparaat waarop me een kontrakt
Wordt aangeboden dat terstond ingaat, een man op
Straat dwingt me meteen te

Tekenen, ik zoek nog steeds het telefoonnummer maar
Het kopje ‘thuis’ danst weg, ik draag wanten, mijn
Vingers zijn te dik

En ik word ongerust dat hij niet weet waar ik blijf
Ik loop tot slot door een atelierruimte waar ik steeds
Iets uit schalen pak, een bevriend kunstenaar

Zegt iets over mijn kleding, op straat wordt het donker
En ik word wakker, boos op mezelf en al het misverstand
Dan kotst een kind, haar warme wangen leeg

Opnieuw ben ik zoveel kleiner dan nu, ik regel en doe
Terwijl ik graag mijn vader had willen bellen, in ieder
Geval dat ‘thuis’