Naast het wees zijn, ben ik eens te meer de vondeling
Te licht bevonden en te overdreven daar

Neergelegd, mijn melkwitte huid steekt opnieuw af
En de plooien schikken zich

Te ruimhartig, ik verstop me in mezelf zoals mijn mama
Zich onder de dekens schuil hield, een puntje

Laken over het voorhoofd, en ik blijf daar omdat niemand
Me roept behalve zij misschien

Opstaan moest ik en fietsen langs de molens en tegen wind
In of met mijn voeten omhoog zodat zij

Het stof kon wegblazen, onderaan de trap klinkt zij nu
Lichter dan toen en op de

Een of andere manier zoveel vrolijker, dan roep ik terug
Dat ik kom, zo dadelijk