’Ik heb een duivel, maar ik zeg hem niet wat hij moet doen. Hij tilt mijn hand op. Ik schrijf. De woorden komen plotseling tot leven. Zij is dan een vrouw van de duivel.’
Zij maakte een tevreden geluid en nestelde zich nog dichter tegen hem aan. Haar adem was warm in zijn nek, en haar voet lag op de zijne als een muis. Hij zag dat zij mooi was in haar slaap. Haar schoonheid kon onmogelijk aan het kwaad zijn ontsproten. God, die hij in zijn eenzaamheid had gezocht had haar tot zijn metgezellin gemaakt als Eva voor Adam uit Adam’s rib. Hij kuste haar opnieuw, en zag haar in haar slaap glimlachen.
‘God aan mijn zij,’ zei hij.

Dylan Thomas: A Prospect Of The Sea